Vogels, zoogdieren, insecten en amfibieën zijn in aflopende volgorde veruit de belangrijkste soortengroepen waarvoor natuurinclusieve bouwelementen beschikbaar zijn. Vaak spitsen die elementen zich toe op specifieke soorten of soortengroepen zoals holte- en nis-bewonende vogels, spouw- en dakbewonende vleermuizen en stengel- en houtbewonende insecten. Dat beperkt het aanbod, niettegenstaande nog tal van mogelijkheden zich aanbieden. Elk dier dat met enige regelmaat een gebouw benut, kan vroeg of laat een eigen toepassing krijgen – al dan niet in het verlengde van bestaande toepassingen. Vaak vereist dergelijke ontwikkeling een grondig inzicht in de biologie en ecologie van een soort.
De kunst is om bij nieuwbouw, verbouwing of restauratie de mogelijkheden te herkennen en opportuniteiten te benutten. Vaak zitten die verborgen in kleine hoekjes en munten ze uit in eenvoud. Denk maar aan een open voeg, muurspleet of muuropening die toegang verleent tot een achterliggende muurspouw of -holte. Natuurinclusief bouw behoeft dus niet altijd grootse ingrepen, maar sluit niet uit dat grootschalige voorzieningen vaak beter tegemoetkomen aan soorten met zeer specifieke habitatvereisten zoals kraamkolonies van vleermuizen op grote en warme zolders of in kolonies broedende vogelsoorten.
Productontwikkelaars en -fabrikanten zijn voortdurend op zoek naar nieuwe toepassingen – ook voor minder voor de hand liggende soorten. Ze sturen voortdurend hun concepten bij en beproeven nieuwe materialen en innovatieve toepassingen. Toevallige vaststellingen leiden vaak tot nieuwe inzichten, die op hun beurt in nieuwe ontwikkelingen resulteren. Die kunnen dan weer verschillen naargelang de aard van de bouwconstructie en de omgeving.
Twintig mogelijkheden voor stedelijke faunavoorzieningen: van onder de grond en in het water, op het lage niveau van eengezinswoningen tot op het hoogste niveau van woonblokken en van het benepen berghok tot de grootse structuur van monumentale gebouwen en bedrijfsgebouwen. © gemeenten Amsterdam en Ede